De ontruiming van een woning, ook als het een kraakpand betreft, vormt een zeer ernstige aantasting van het huisrecht; eenieder die het risico loopt op een dergelijke zeer vergaande inmenging in de uitoefening van zijn huisrecht moet in beginsel de mogelijkheid hebben de proportionaliteit van de maatregel te laten toetsen door een onafhankelijke rechter met het oog op beantwoording van de vraag of deze inbreuk in concreto voldoet aan de eisen van art. 8 EVRM. Daarbij gaat het erom dat toereikende procedurele waarborgen dienen te bestaan dat degene op wiens huisrecht een inbreuk wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt, de proportionaliteit van de maatregel aan de rechter kan voorleggen.

De vraag die in deze zaak de kern van het geschil uitmaakt is of de kraker die met ontruiming op de voet van art.551a Sv wordt bedreigd (steeds) in de gelegenheid moet zijn deze maatregel aan de rechter voor te leggen voordat de ontruiming wordt geëffectueerd.

Daarvoor moet volgens de Hoge Raad beoordeeld worden of zonder een dergelijke voorafgaande rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de (dreigende) schending van art. 8 EVRM wordt voldaan aan het vereiste dat de betrokkene in een dergelijk geval een ‘daadwerkelijk rechtsmiddel’ (‘effective remedy’, ‘recours effectif’) als bedoeld in art. 13 EVRM ten dienste moet staan.

Lees hier de volledige annotatie.

Door

EXPERTISEGEBIED: