Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient het woonrecht van A. voorshands zwaarder te wegen dan het belang van de Staat bij ontruiming van de woning. De Staat heeft weliswaar toegelicht dat een vergunning voor de sloop is verkregen en het terrein is bestemd voor ontwikkeling maar concrete plannen daartoe zijn in de ijskast gezet. Voorts is niet inzichtelijk gemaakt of en op welke termijn tot exploitatie van het gebied zal worden overgegaan. Dat de Staat bij het niet nakomen van haar contractuele verplichtingen — sloop van de woning binnen zes maanden na levering (art. 9 van de koopovereenkomst) — met nadelige rechtsgevolgen zal worden geconfronteerd is naar het oordeel van de voorzieningenrechter evenmin aannemelijk gemaakt. De stelling van de Staat dat omwonenden hebben geklaagd over een onveilig gevoel door de aanwezigheid van A. in de woning is niet onderbouwd met redengevende stukken. Het door de Staat gevoerde verweer dat de sloop ter voorkoming van leegstand en verloedering moet worden doorgezet is onbegrijpelijk nu het bewuste pand juist door A. wordt bewoond. Onder de gegeven omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat de aangekondigde ontruiming de proportionaliteitstoets niet kan doorstaan. De vordering van A. zal worden toegewezen op de wijze als in het dictum omschreven.

Lees hier de volledige annotatie.

Door

EXPERTISEGEBIED: