De lang verwachte brief met hierin de kabinetsplannen voor coffeeshops is 27 mei naar de Tweede Kamer gestuurd. Als het aan de regering ligt, worden coffeeshops besloten clubs voor de lokale markt: alleen leden hebben toegang. Het maximum aantal leden wordt landelijk bepaald. De burgemeester zal in verband met de lokale vraag hierop het aantal coffeeshops moeten afstemmen Alleen meerderjarige ingezetenen van Nederland krijgen toegang tot een coffeeshop op vertoon van een geldig identiteitsbewijs en een bewijs dat de aanvrager ingezetene van Nederland is. Het lidmaatschap kan niet voor korter dan één jaar worden aangegaan.

Het nieuw voorgestelde beleid roept echter op z’n minst drie problemen op. Dat betreft het toepassen van het zogenoemde ingezetenencriterium. Aan niet-ingezetenen van Nederland moet een coffeeshophouder het lidmaatschap ontzeggen. Volgens art. 1 Grondwet worden echter allen die zich in Nederland bevinden, gelijk behandeld. Op dat beginsel kan men slechts inbreuk maken als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardigheidsgrond bestaat. De nu aangedragen reden – verstoring van de openbare orde – kan niet die grond zijn. Het veronderstelt dat alleen buitenlanders de orde verstoren rondom coffeeshops. Dat is echter nooit aangetoond. Als het al gebeurt, doen Nederlanders het net zo hard.

De Almelose rechtbank heeft om deze reden het coffeeshopbeleid van de gemeente Hengelo in 1996 al eens afgekeurd. De verwachting is dat de Raad van State begin juli in een conflict tussen de burgemeester van Maastricht en een coffeeshophouder hetzelfde zal oordelen over het verplicht ontzeggen van de toegang tot coffeeshops aan niet-ingezetenen.

Tot nu toe wordt een coffeeshophouder gedoogd als hij geen reclame maakt, geen hard drugs verhandelt, geen overlast veroorzaakt, niet verkoopt aan jeugdigen, slechts een kleine hoeveelheid per transactie verkoopt en geen grote voorraad aanhoudt. Daar komt nu een nieuwe gedoogvoorwaarde bij: de coffeeshophouder dient een vereniging op te richten waarvan zijn klanten lid zijn. Het is zeer de vraag of dit juridisch toelaatbaar is. Het gaat niet om een gewone vereniging, maar een vereniging die op structurele basis strafbare feiten pleegt. De Rechtbank Almelo heeft in 2001 een dergelijke vereniging verboden en ontbonden op vordering van de officier van justitie wegens strijd met de openbare orde (Rb. Almelo 31 augustus 2001, LJN AD3265). Die vereniging stelde zich ten doel de belangen van cannabisconsumenten te behartigen. Zij spande zich in voor het verkrijgen en verstrekken van schone cannabisproducten.

Het is op z’n zachts gezegd krom dat de regering de voorwaarde wil gaan stellen van het oprichten van een verenging die handelt in strijd met de openbare orde. Een zodanige verplichting roept ernstige spanning op met de vrijheid van vereniging, die in art. 8 Grondwet letterlijk wordt begrensd door de openbare orde.

Een derde probleem valt te voorzien in de sfeer van het toezicht op de verplichte ledenadministratie van de coffeeshopexploitant. Een toezichthouder wordt in dit geval niet belast met het toezicht op de naleving van de wet, maar met het toezicht op de niet-naleving van de Opiumwet. Dat valt moeilijk te rijmen met de wettelijke omschrijving van de taak van een toezichthouder.

Heeft de regering  voldoende nagedacht over deze plannen? Of moet de lancering van dit beleidsplan geduid worden als een opzichtige poging om de Raad van State straks de schuld te geven van de onmogelijkheid het coffeeshopbeleid te wijzigen?

Door

EXPERTISEGEBIED: