Als gevolg van een teruggang van gemeenschappelijke morele en geestelijke waarden is er in de Westerse samenleving aan het einde van de vorige eeuw een sfeer ontstaan van rauw individualisme. Verklaringen hiervoor worden gezocht in het verdwijnen van het christelijke geloof en de komst van andere culturen en geloven. De toegenomen welvaart heeft mensen ook minder afhankelijk van elkaar gemaakt. De noodzaak om deel uit te maken van een breed sociaal-maatschappelijk verband is verdwenen. Het relatieve gemak waarmee burgers garanties van hun individuele grondrechten kunnen afdwingen, heeft daaraan onbetwistbaar een bijdrage aan geleverd.
Een direct effect van deze maatschappelijke desintegratie is een sterke afname van de sociale controle geweest. Een substantiële minderheid van de mensen trekt zich nog maar weinig aan van wat de ‘law abiding majority’ vindt. Zij gaan hun gang en laten zich weinig of niets gelegen liggen aan de omstandigheid dat medeburgers hun gedrag als hinderlijk, bedreigend en gevaarlijk duiden. Niet voor niets worden overlast en onveiligheid als de grootste problemen van het huidige tijdsgewricht ervaren.
De maatschappij is druk doende antwoorden op deze ontwikkeling te formuleren. Soms monitort het recht dit maatschappelijke proces actief, maar onderkent het zijn eigen sturingsmogelijkheden onvoldoende (1). Andere keren is van ‘begeleiding’ door het recht in onvoldoende mate sprake of is de wetgever passief en nalatig (2 en 3). In alle gevallen is het de vrijheid van de burger die eronder lijdt.
1. Aanpak woonoverlast en vrijheid
Publiek- (burgemeester) en privaatrechtelijk (woningbouwcorporaties) schuwen een ingrijpen achter de voordeur geenszins. Op grote schaal worden interventieteams ingezet die op twijfelachtige gronden ‘binnenkomen’. Is de situatie ontaard en wordt zij ingeschat onomkeerbaar te zijn, dan wordt niet zelden de botte bijl gehanteerd: sluiting van de woning of ontbinding huurovereenkomst, gepaard met ontruiming.
Onderzoeksvraag: Is het mogelijk om genuanceerdere instrumenten te ontwikkelen – bij voorkeur op lokaal niveau – om woonoverlast tegen te gaan die minder ten koste gaan van het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, waarvan het woonrecht dominant deel uitmaakt.
2. Afwezige overheid en vrijheid
a. Particuliere beveiliging van het publieke domein
Als gevolg van een afwezige overheid, groeit het aantal particuliere beveiligers explosief de laatste jaren. Hun aantal in verhouding tot de politie ligt inmiddels op 1: 2. Verwacht wordt dat deze verhouding drastisch zal wijzigen in de komende tijd van schaarste aan publieke middelen. Niet alleen neemt hun aantal hand over hand toe, ook het werkterrein van de particuliere beveiligers verschuift langzamerhand van particulier terrein naar de publieke ruimte. Denk hierbij vooralsnog aan de gemeenschappelijke ruimten in winkelcentra. Ook bestaan er vergevorderde plannen om de bevoegdheden van de particuliere beveiligers uit te breiden. Van het recht om zich van geweld te bedienen zal voorlopig wel geen sprake zijn, maar niet vergeten moet worden dat het geweldgebruik van de politie tot 1987 ook slechts was gebaseerd op noodweer.
Onderzoeksvraag: Hoe kunnen we het verlies aan democratische controle en verantwoording compenseren dat als gevolg van de opkomst van particuliere beveiligingsorganisaties en het verdwijnen van de overheid als monopolist op de handhaving van de openbare orde ontstaat?
b. Collectieve winkelontzegging
In steeds meer steden zijn winkeliers als antwoord op de afwezige overheid samenwerkingsverbanden gestart om collectief op privaatrechtelijke grondslag de kleine criminaliteit een halt toe te roepen. Winkeldiefstal bij de een betekent automatisch een ontzegging van de toegang voor alle winkels van de aangesloten winkeliers in een stad. Meestal is de ontzegging gekoppeld aan een verplichting om schadevergoeding en een boete te betalen.
Onderzoeksvraag: Door de eeuwen heen ontwikkelde en al weer lange tijd als vanzelfsprekend ervaren waarborgen ontbreken in de sfeer van de vaststelling van overtredingen en de rechtsbescherming tegen ‘veroordelingen’. Hoe kunnen we deze teloorgang van de essentialia van onze rechtsstaat stoppen dan wel ombuigen?
3. Hooliganisme en de vrijheid van anderen
Voetbalvandalisme en voetbalgeweld worden al lange tijd als een groot maatschappelijk probleem gezien. De maatschappelijke kosten die gemoeid zijn met het ‘beveiligen’ van voetbalwedstrijden zijn onevenredig hoog en leggen een te groot beslag op steeds schaarser wordende middelen. De wetgever heeft vorig jaar geprobeerd een antwoord te formuleren op de problematiek van het hooliganisme, maar heeft hierin jammerlijk gefaald.
Binnen het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid doen we onderzoek naar de mogelijkheden van een Engelse Voetbalwet op lokaal niveau. Die regelgeving is inmiddels goeddeels uitontwikkeld. Binnen afzienbare tijd hopen we een pilot te starten in een aantal steden met BVO’s.
Belangrijkste nog op te lossen onderzoeksvraag is deels juridisch (recht op privacy), deels van technologische aard. We hebben een alternatief bedacht voor de meldplicht in de Voetbalwet: hooligans krijgen niet de plicht om zich te melden bij de politie (zeer tegen haar zin), noch hoeven zij naar het politiebureau in de voetbalstad te komen (zelfs liever niet); zij dienen aan te tonen niet in het verboden gebied of het verboden stadion aanwezig te zijn.
Dit zou telefonisch moeten plaatsvinden. We hebben inmiddels een methode gevonden waarmee de identiteit van de hooligan met zekerheid kan worden vastgesteld. Het resterende probleem is de plaatsbepaling. Het zou kunnen via de techniek van ‘triangulation’, maar de vraag is of deze technologie niet te veel inbreuk maakt op de privacy.
4. Noodbevoegdheden
Over de toepassing van noodbevoegdheden leven op dit moment de nodige vragen bij burgemeesters. Zij zoeken sinds een aantal jaren steeds vaker hun toevlucht tot het noodbevel en de noodverordening, niet zelden in situaties waarvoor ze niet bedoeld zijn. Wat zijn de gronden waarop ze rechtmatig kunnen worden ingezet? Wat kan en mag de inhoud zijn van een noodbevel of noodverordening? Mogen de door de burgemeester bedachte maatregelen grondwettelijk gegarandeerde rechten beperken? Zijn het noodbevel en de noodverordening onderling uitwisselbaar? Mag een burgemeester gebruik maken van het noodbevel, daar waar een noodverordening is voorgeschreven? Omzeilt de burgemeester met behulp van het noodbevel democratisch vastgelegde procedures en waarborgen?