Politievakbond ACP pleit voor een bevoegdheid om in te kunnen grijpen bij sociale onveiligheid. Iemand zou preventief in hechtenis moeten kunnen genomen om ‘af te koelen’. De politievakbond staat een afkoelingsperiode van 24 uur voor ogen.
Het voorstel is een reactie op de maatregelen die de burgemeester van Zaandam, Justitie en politie aankondigden naar aanleiding van de overlast in de wijk Poelenburg.
Het gaat de vakbond echter niet alleen om deze specifieke situatie. ‘Het komt vaak voor dat dit soort groepen en individuen zich op het randje begeven van wat strafbaar is en wat niet. Ze kennen de wetgeving goed en weten dus wat ze nog net kunnen maken. De politie kan dan niets doen, maar de burger heeft er wel last van’, aldus de woordvoerder van de politievakbond.
Eerder lanceerde de politie deze wens naar aanleiding van de grootschalige oudejaarsrellen in het Brabantse Veen. Toen werd misbruik gebruikt van strafvorderlijke bevoegdheden om relschoppers tijdelijk van de straat te houden.
Die gebeurtenissen vormden voor het Centrum voor Openbare Orde en Veiligheid reden om onderzoek te doen naar een dergelijke nieuwe bevoegdheid. De resultaten van dit onderzoek werden gepubliceerd in: Preventieve hechtenis in Veen: over de voorkoming en bestrijding van groepsgeweld. Nederlands Juristenblad NJB, 2014(16), 1105-1110. [NJB 2014/804]. (Zie hieronder)
Preventieve hechtenis in Veen: over de voorkoming en bestrijding van groepsgeweld
Ieder jaar is het met oud-en-nieuw raak in het Noord-Brabantse dorp Veen.[1] Jongeren steken midden in het dorp auto’s in brand met alle gevaren van dien voor omliggende huizen en gebouwen, de preventieve maatregelen van de politie ten spijt. Gewelddadige confrontaties met de hulpverleners vormen een bijna vast onderdeel van dit ritueel. De inventiviteit van de jongeren blijkt uiteindelijk echter begrensd; dit jaar komen ze naar eigen verwachting niet meer door de barricaden die door de politie worden opgeworpen. Daarom besluiten ze laat op de avond van 30 december – wanneer de politie nog niet op volle sterkte is – een auto net buiten het centrum in brand te steken.
Als de in allerijl uitgerukte brandweer het blussen onmogelijk wordt gemaakt, vordert de politie het vertrek van de jongeren. Aan dit verwijderbevel wordt niet voldaan. Integendeel, de agenten en brandweerlieden worden vanuit een groep van ongeveer 70 personen met flessen en zwaar vuurwerk bekogeld. De politie voert vervolgens een charge uit en acht mensen worden aangehouden.
De overige leden van de groep vluchten naar een nabijgelegen horecagelegenheid. Na het afzetten van de omgeving wordt de rest van de groep alsnog in dat café in de kraag gevat. In Veen kijkt men niet op een turfje, zo lijkt het, want uiteindelijk worden er maar liefst 101 personen aangehouden. Daaronder bevinden zich dan ongeveer 31 personen die toevallig in het café aanwezig zijn en die niets met de groep relschoppers te maken hebben. Allen worden overgebracht naar inderhaast vrijgemaakte cellen.[2] Ze komen niet eerder vrij dan op 2 januari, met uitzondering van negen personen die er blijkbaar echt helemaal niets mee te maken hebben. Die worden een dag eerder – op nieuwjaarsdag – vrijgelaten.[3]
Laten we voorop stellen dat het gedrag van de jongeren – met name het bekogelen van hulpverleners en politie – volstrekt afkeurenswaardig, verwerpelijk en ontoelaatbaar is. Een reactie van de politie kan en mag daarom niet uitblijven. Haar optreden wekt de schijn van preventieve hechtenis om zo de rust bij de nieuwjaarsviering te verzekeren. Een wettelijke basis hiervoor ontbreekt echter. Of justitie in Veen misbruik maakte van haar strafvorderlijke bevoegdheden, is de centrale vraag in dit artikel.
Preventieve vrijheidsbeneming
Preventieve vrijheidsbeneming als oneigenlijke methode van ordehandhaving is een beproefd recept.[4] Een van de laatste keren dat de politie hiertoe op grote schaal overging, was tijdens de Eurotop in juni 1997 in Amsterdam. Zij nam toen 371 krakers in voorlopige hechtenis, formeel op verdenking van overtreding van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (Sr): lidmaatschap van een criminele organisatie. In werkelijkheid was het optreden vooral bedoeld om hen uit de buurt te houden van de Eurotop. Dat moest ook de Minister van Justitie uiteindelijk toegeven.[5]
Op de juridische basis voor dit optreden is destijds vanuit verschillende kanten scherpe kritiek geuit.[6] Een en ander vormde – samen met de toen actuele behoefte aan instrumenten voor ordehandhaving vanwege de organisatie van het Europees voetbalkampioenschap door Nederland – de directe aanleiding voor de overhaaste invoering van de Wet bestuurlijke ophouding in 2000.[7] Die wet verleent de burgemeester de bevoegdheid om een door hem aangewezen groep van personen, op een door hem aangegeven plaats maximaal twaalf uren te doen ophouden.
Strikt genomen is van preventieve hechtenis geen sprake; de burgemeester mag pas tot bestuurlijke ophouding overgaan als daadwerkelijk een hiertoe aangewezen voorschrift uit een verordening,[8] dan wel een noodverordening is overtreden.[9] De inhoud van een verordening kan echter zodanig worden vastgesteld dat het strafbare moment ‘naar voren’ wordt gehaald. Illustratief in dit verband is de in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gedane suggestie van een verbod om ‘voorwerpen mee te voeren waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze bedoeld zijn om tezamen met anderen de openbare orde te verstoren’. Andere suggesties waren het verbod om ‘tezamen met anderen door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot wanordelijkheden’ en het verbod om ‘zich tezamen met anderen te begeven naar een samenscholing’.[10] De grens tussen repressief en preventief optreden wordt door dergelijke voorschriften fluïde.[11]
Burgemeesters hebben zich – op één uitzondering na – nooit gewaagd aan bestuurlijke ophouding. De regeling is gecompliceerd, bewerkelijk en arbeidsintensief.[12]
Inverzekeringstelling of preventieve hechtenis
Een persoon kan in beginsel slechts worden aangehouden indien hij verdachte is in de zin van artikel 27 Wetboek van Strafvordering (Sv). Er moet ten aanzien van die persoon een ‘op feiten of omstandigheden gebaseerd redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit’ bestaan. Bestond er met betrekking tot alle aangehouden personen een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit?
Volgens justitie waren zeker zeventig jongeren rechtstreeks betrokken bij de wanordelijkheden rondom de in brand gestoken auto.[13] De politie verklaarde dat de betrokkenen een misdrijf pleegden door niet te voldoen aan een verwijderbevel.[14] Het niet voldoen aan een dergelijk bevel is een misdrijf in de zin van artikel 184 Sr zijn, mits het gaat om een bevel op basis van een uitdrukkelijk in een wettelijk voorschrift vastgelegde bevelsbevoegdheid; een bevel in het kader van de handhavende taak van de politie op grond van artikel 3 Politiewet 2012 voldoet niet aan die eis. Niet-naleving van een zodanig bevel levert geen strafbaar feit op.[15]
Artikel 2:1 APV van de gemeente Aalburg – waarbinnen Veen is gelegen – voorziet we; in een dergelijke uitdrukkelijke bevelsbevoegdheid.[16] We zullen daarom aannemen dat het verwijderbevel hierop was gebaseerd. Bij overtreding van dit bevel is volgens artikel 2:75 APV Aalburg bestuurlijke ophouding mogelijk. Gesteld dat de burgemeester van Veen zijn bevoegdheid tot bestuurlijke ophouding had benut, dan zou hij de relschoppers maximaal twaalf uren van hun vrijheid hebben kunnen ontnemen. Dit verschilt nogal van het aantal uren dat nu via de strafvorderlijke weg is bereikt. Negen personen zijn ongeveer dertig uren gehecht. De andere 92 personen hebben om en nabij de 50 uren in hechtenis doorgebracht.
Strafvorderlijk levert de verdenking van het niet voldoen aan het verwijderbevel slechts de bevoegdheid op om iemand na aanhouding gedurende maximaal zes uren te verhoren, lees vast te houden.[17] Vanwege onder meer de logistieke problemen slaagden politie en justitie er niet in alle verdachten in de verhoorperiode (uitgebreid) individueel te horen. De verdachten konden niet op één plek worden ondergebracht; ze werden verdeeld over Kamp Zeist en op locaties in Alphen aan den Rijn, Tilburg en Breda. Voor delicten gepleegd in groepsverband is het weliswaar lastig om ieders strafwaardige gedrag op individuele basis in zo korte tijd exact in kaart te brengen, toch gunt de wetgever politie en OM in een dergelijk geval geen langere termijn dan de genoemde zes uren om de bokken van de geiten te scheiden. Overigens wordt de tijd tussen middernacht en negen uur ’s morgen niet meegerekend.[18]
De verdenking van het niet voldoen aan een verwijderbevel bood derhalve niet de mogelijkheid om de verdachten zo lang te detineren als nu is gebeurd. Verdenkt het OM iemand van een ernstiger misdrijf – waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten – dan kan volgend op de verhoorperiode na aanhouding het dwangmiddel inverzekeringstelling worden ingezet. Het bevel tot inverzekeringstelling kan slechts door een (hulp)officier van justitie worden gegeven en maakt dat de verdachten na aanhouding nog eens drie dagen kunnen worden vastgehouden.[19]
Inverzekeringstelling vindt plaats in het belang van het onderzoek; meestal voor nader verhoor, maar het kan ook zijn dat men bijvoorbeeld een verdachte wil confronteren met een getuige. In Veen zijn alle verdachten tijdens de verhoorperiode in verzekering gesteld. Of de vrijheidsbeneming in dit verband steeds werkelijk toegevoegde waarde voor het onderzoek had, is bepaald niet evident.
Van welk ernstiger misdrijf verdacht het openbaar ministerie de betrokkenen dan om de inzet van de inverzekeringstelling te rechtvaardigen? Slechts enkele jongeren hadden zich schuldig gemaakt aan brandstichting en slechts een paar hebben de politie en brandweer daadwerkelijk met flessen en vuurwerk bekogeld. De politie verdenkt echter nagenoeg de hele groep van openlijke geweldpleging in de zin van art. 141 lid 1 Sr.[20] Een verdenking van dat misdrijf staat de inzet van het dwangmiddel inverzekeringstelling wel toe.[21]
Om onder het bereik van openlijke geweldpleging te vallen gelden sinds 2000 soepele eisen. Het bestanddeel ‘met verenigde krachten’ in artikel 141 lid 1 Sr werd toen vervangen door ‘in vereniging’.[22] De wetgever wenste daarmee een ruimere kring van leden van de groep van waaruit het geweld komt, binnen het bereik van het strafrecht te brengen. Deze wetswijziging vond in dezelfde periode en met hetzelfde doel plaats als de invoering van de bestuurlijke ophouding: om meer grip te krijgen op groepsgeweld.
Sinds deze wetswijziging is behalve degene die zelf gewelddadige handelingen pleegt, ook degene die welbewust meegaat naar een plaats waar vanuit een groep openlijk geweld wordt gepleegd, en zich daar als een lid van die groep manifesteert, schuldig. Ook vocale, intellectuele en andere bijdragen aan de groep die het openlijke geweld pleegt, tellen mee, aldus de wetgever.[23]
Het vizier werd daarmee gericht op ook diegenen die in sterke mate bijdragen aan een sfeer van ontremming waarin anderen tot gewelddadige handelingen overgaan en een gecoördineerde tegenactie van de politie wordt bemoeilijkt.[24] In de rechtspraak heeft deze koerswijziging zeker haar beslag gekregen.[25] Waar de grenzen echter precies liggen, is lastig te bepalen. Konden in het geval Veen alle van de ongeveer 70 relschoppers in redelijkheid verdacht worden van openlijke geweldpleging?
In wetsgeschiedenis en jurisprudentie wordt om onder het bereik van artikel 141 Sr te vallen gesproken van het leveren van een voldoende significante of wezenlijke bijdrage aan het geweld.[26] Van belang is dat iemand meer doet dan enkel het getalsmatig versterken van een groep.[27] Voldoende is hiervoor bijvoorbeeld dat hij ‘welbewust een bijna zekere confrontatie heeft opgezocht en bovendien vervolgens gedurende enige tijd is meegegaan in een aanvalsgolf’.[28]
De wetenschap dat zich rond oud-en-nieuw in Veen elk jaar confrontaties met de politie voordoen in combinatie met het niet-opvolgen van het (tot vier maal herhaalde) verwijderbevel van de politie, zijn indicatoren dat de na het verwijderbevel van de politie nog steeds aanwezige leden van de groep ‘welbewust een bijna zekere confrontatie’ met de politie zijn aangegaan. Na het ontstaan van de schermutselingen tussen relschoppers en hulpverleners is men welbewust niet vertrokken en daarmee nog gedurende enige tijd meegegaan in een aanvalsgolf van de groep op de politie.[29]
Het ‘zich niet-distantiëren’ van de gewelddadige groep is onder omstandigheden overigens ook zelfstandig een argument om van een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld te kunnen spreken.[30] De Hoge Raad is weliswaar bij openlijke geweldpleging aan het enkele ‘zich niet-distantiëren’ minder waarde gaan hechten,[31] maar onder omstandigheden als in Veen kan worden gezegd dat de uiteindelijk nog steeds bij de gewelddadige groep aangesloten personen een significante en wezenlijke bijdrage aan het geweld geleverd hebben.
Aan de voorwaarde van een redelijk vermoeden van schuld aan openlijke geweldpleging lijkt derhalve te kunnen worden voldaan. Dit kan de inverzekeringstelling van de groep van ongeveer 70 relschoppers rechtvaardigen. Van die 70 zijn er echter maar 8 ter plekke aangehouden. De overige 62 vluchtten naar een café om zich daar vervolgens te vermengen met 31 cafébezoekers.
Mocht de politie deze 93 personen beschouwen als verdachten? Was hier op individueel niveau sprake van een ‘uit feiten of omstandigheden voortvloeiend redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit’, zoals dat vereist is om iemand te kunnen aanhouden? Volgens de Hoge Raad kan iemand niet reeds als verdachte worden aangemerkt indien slechts sprake is van de mogelijkheid dat die persoon een strafbaar feit zou kunnen hebben gepleegd. De status van verdachte moet kunnen worden onderbouwd door feitelijke omstandigheden die objectiveerbaar zijn.[32]
De door een woordvoerster van het OM afgelegde verklaring doet vermoeden dat men niet iedereen als verdachte kon beschouwen: ‘Ook ín het café zijn agenten belaagd. Maar de situatie was zó chaotisch dat het niet is uit te sluiten dat er mensen zijn opgepakt die geen aandeel in het geweld hadden.’[33]
Kortom, het heeft er alle schijn van dat in die gevallen voor aanhouding en inverzekeringstelling geen ruimte was. Naar de beweegreden van het misbruik van de strafvorderlijke bevoegdheden kunnen we slechts gissen. Van professionele organisaties als politie en OM mogen we verwachten dat dit – hoe begrijpelijk wellicht ook – niet uit woede of frustratie over het gebeurde heeft plaatsgevonden. Dan blijft er maar een reden over: justitie wilde de jongeren preventief opsluiten, om zo de (verdere) orde en rust rondom de nieuwjaarsviering te verzekeren. In Veen is dat een legitieme reden, maar onze wetgeving voorziet hierin niet, zij het dat de bepaling over bestuurlijke ophouding wel als zodanig is bedoeld. Misschien moeten we dan maar eens nadenken over een nieuwe regeling om groepsgeweld te kunnen voorkomen. Een regeling tot preventieve hechtenis kan overigens geen oplossing bieden in de fase waarin de strafvorderlijke middelen in Veen zijn ingezet. Zij zal daadwerkelijk preventief moeten worden toegepast.
Preventieve hechtenis en het EVRM
Recent heeft het EHRM in de zaak Ostendorf geoordeeld dat er op grond van art. 5 lid 1 sub b EVRM ruimte is om een persoon preventief te hechten in het belang van ordehandhaving.[34] In deze zaak speelde het volgende. Ostendorf staat te boek als een risicosupporter van de voetbalclub Werder Bremen. In 2004 reist hij met veertig andere Bremensupporters met de trein naar Frankfurt voor een bezoek aan een uitwedstrijd. Tijdens de reis laat de politie van Bremen aan die van Frankfurt am Main weten dat de Bremensupporters onder leiding van Osterdorf een gewelddadige confrontatie zoeken met Eintracht Frankfurtsupporters.
Als Ostendorf zich ondanks een aanwijzing van de politie van Frankfurt am Main onttrekt aan de groep, wordt hij preventief afgevoerd naar het bureau en na de wedstrijd weer vrijgelaten. Uit een analyse van de gegevens uit zijn in beslaggenomen mobieltje blijkt dat hij daadwerkelijk contact heeft gezocht met supporters van de tegenpartij.
Ostendorf is van mening dat artikel 5 EVRM is geschonden door hem vier uren preventief te hechten. De in artikel 5 lid 1 EVRM limitatief opgesomde detentiegronden moeten volgens het EHRM restrictief worden uitgelegd. Het achterliggende doel van deze bepaling is immers het voorkomen van willekeurige vrijheidsberoving.[35] Toch beslist het EHRM dat in Ostendorfs geval is voldaan aan de eisen voor vrijheidsbeneming van het tweede onderdeel van art. 5 lid 1 sub b EVRM: ‘teneinde de nakoming van een door de wet voorgeschreven verplichting te verzekeren’.
Het Hof formuleert wel strikte voorwaarden waaronder preventieve vrijheidsbeneming op die grond is toegelaten: (a) de bevoegdheid om een persoon in detentie te nemen dient een wettelijke basis te hebben;[36] dit dient een andere basis te zijn dan de detentiebevoegdheid binnen het strafvorderlijke traject;[37] (b) de detentie moet dienen om de naleving van een specifieke en concrete strafbepaling te verzekeren; het op handen zijnde strafbare feit moet derhalve worden geconcretiseerd naar plaats, tijd en potentiële slachtoffers;[38] (c) de aard van de na te komen verplichting dient in overeenstemming te zijn met het EVRM;[39] (d) de detentie moet gericht zijn op en direct bijdragen aan het verzekeren van de nakoming van de verplichting en mag dus geen punitief karakter hebben;[40] (e) de betrokkene moet hebben verzuimd aan zijn verplichting te voldoen; uit ‘clear and positive steps’ moet blijken dat hij toch het strafbare feit wil gaan plegen;[41] (f) van wat als ‘clear and positive steps’ wordt aangemerkt dient de betrokkene vooraf op de hoogte te worden gesteld;[42] (g) de detentie dient gegeven de omstandigheden een proportioneel middel te zijn; er dient sprake te zijn van een juiste afweging tussen het belang van de samenleving bij nakoming van de wettelijke verplichting en het recht op vrijheid van de betrokkene,[43] en (h) de detentie moet beëindigd worden uiterlijk als de wettelijke termijn verloopt of zoveel eerder als de noodzaak is vervallen.[44]
De uitspraak van het Hof biedt ook voor ons perspectief, zij het dat wij nu juist voor een geval als in de Ostendorf-zaak in ons rechtsstelsel niet het instrument van preventieve hechtenis hoeven te hanteren. De strafrechtelijke dwangmiddelen bieden hier voldoende soelaas. In tegenstelling tot in Duitsland, zijn voorbereidingshandelingen als die van Ostendorf hier te lande strafbaar gesteld in artikel 141a Wetboek van Strafrecht.[45]
Naar een werkbare bestuurlijke detentie
In Haagse kringen is recentelijk nagedacht over aanpassing van de bevoegdheid tot bestuurlijke ophouding. De conclusie was echter dat het EVRM onoverkomelijke barrières opwerpt om tot een werkbare regeling te komen om groepen te detineren.[46] Artikel 5 lid 1 EVRM vereist immers een individuele benadering.[47] Die conclusie onderschrijven wij ten dele, zij gaat in ieder geval wel op voor de huidige regeling van bestuurlijke ophouding. Die kan daarom het beste geschrapt worden. Wellicht biedt de in de zaak Ostendorf ter discussie staande Duitse regeling inspiratie voor een nieuwe regeling.
In de Duitse deelstaten komt aan de politie de bevoegdheid toe om preventief te hechten. Artikel 32 lid 1 sub 2 van de Hessisches Gesetz über die öffentliche Sicherheit und Ordnung (HSOG) luidt bijvoorbeeld: ‘Die Polizeibehörden können eine Person in Gewahrsam nehmen, wenn dies unerlässlich ist, um die unmittelbar bevorstehende Begehung oder Fortsetzung einer Straftat oder eine Ordnungswidrigkeit mit erheblicher Bedeutung für die Allgemeinheit zu verhindern’.
Nadere waarborgen inzake de rechterlijke toetsing zijn geregeld in artikel 33, inzake de rechten van een op deze grond gedetineerde in artikel 34 en inzake de duur van de detentie in artikel 35 HSOG. De detentie eindigt ingevolge dit laatste artikel indien: de grond voor de detentie is komen te vervallen; na ten hoogste 24 uren of meteen indien de rechter de detentie voortijdig onrechtmatig verklaart. De detentie vervalt altijd uiterlijk vóór afloop van de dag na detinering, tenzij de rechter toestemming heeft gegeven voor een langere duur die maximaal zes of twee dagen is, afhankelijk van de ernst van het strafbare feit.
Vanzelfsprekend zal de regeling van de bestuurlijke detentie ook bij ons een grondslag in de wet dienen te krijgen. Een instructie ter voorkoming van een concreet en specifiek strafbaar feit, dient op basis van een daartoe krachtens de wet bevoegd bestuursorgaan te worden gegeven. De politie zou bijvoorbeeld instructies kunnen geven op basis van artikel 3 Politiewet 2012, zoals ook de Duitse politie die bevoegdheid heeft. In ons staatsbestel ligt dit echter minder voor de hand.
Bij ons ligt het veel meer in de rede om het hoofd van de politie bij openbare-ordehandhaving – de burgemeester – dergelijke instructies te laten geven. We zouden in een vierde lid van artikel 172 Gemw een dergelijke regeling kunnen opnemen. Gezien de noodzakelijkheidsafweging zal echter eerder gedacht moeten worden aan de dreiging van ernstigere wanordelijkheden. Vrijheidsbeneming past meer in een noodsituatie als bedoeld in artikel 175 Gemw.
Het toevoegen van een aantal leden aan artikel 175 Gemw is daarom het meest aangewezen. De kernbepaling zou als volgt kunnen luiden: De burgemeester kan overgaan tot bestuurlijke detentie indien een persoon een bevel in de zin van het eerste lid dat gericht is op het voorkomen van geweld tegen personen of goederen niet naleeft. Eventueel zou de wetgever ook strafbare feiten in deze bepaling kunnen opsommen, te beginnen met artikel 141 Wetboek van Strafrecht.
De eisen die voortvloeien uit het EVRM – waaronder die van een individuele benadering – sluiten niet uit dat te verwachten gewelddadig gedrag tot preventieve detentie van groepen kan leiden. Indien een groep bij noodbevel instructies krijgt om specifieke gedragingen (niet) te verrichten die het plegen van openlijke geweldpleging naderbij brengen en alle groepsleden handelen daarmee in strijd, dan is groepsgewijze detentie niet bij voorbaat onrechtmatig. De groepsleden die de instructies negeren zullen allen als individu – en daarmee gezamenlijk als groep – ‘clear and positive steps’ zetten richting een concreet strafbaar feit.
In het noodbevel dienen de gewenste of na te laten gedragingen zodanig te worden omschreven dat de voorzienbaarheid en de vermijdbaarheid van gedrag dat leidt tot preventieve hechtenis optimaal is. Ook dient tot uitdrukking gebracht te worden ter voorkoming van welk delict de instructies dienen.
Het niet-naleven van die instructies dient gekwalificeerd te kunnen worden als ‘clear and positive steps’ richting het aangeduide strafbare feit. Bij openlijke geweldpleging mag al vrij snel worden aangenomen dat leden van een groep zich hieraan schuldig maken. Eo ipso geldt dit dan ook voor de voorbereidingshandelingen. Men kan hierbij denken aan gedragsaanwijzingen om als groep onder politiebegeleiding een voorgeschreven route te volgen, dan wel om geen provocerende spreekkoren (meer) aan te heffen, of in het uiterste geval, om huiswaarts te keren.
Slotopmerkingen
Vaststaat dat ten minste 70 jongeren zich op 30 december in Veen op grove wijze hebben misdragen. Dit kan echter geen vrijbrief voor politie en OM vormen om het recht aan hun laars te lappen. Dat is helaas wel wat er is gebeurd. Strafvorderlijke dwangmiddelen zijn oneigenlijk ingezet. Dit knaagt aan de wortels van de rechtsstaat. Het is van essentieel belang voor het vertrouwen in politie en justitie dat zij de aan hen toegekende bevoegdheden toepassen binnen de grenzen van de wet.
Het kan niet anders dan dat in veel gevallen een aanzienlijke schadevergoeding zal moeten worden uitgekeerd. Een financiële compensatie zal voor de 31 cafébezoekers – die de oud en nieuw viering ten onrechte in de cel hebben doorgebracht – slechts een schrale troost zijn. Een financiële tegemoetkoming aan personen waarvan niet aangetoond kan worden dat ze een bijdrage hebben geleverd aan de openlijke geweldpleging tegen politie en hulpverleners, zou uiterst wrang zijn.
Een goed uitgedachte regeling tot preventieve bestuurlijke detentie kan niet alleen bijdragen aan het voorkomen van openlijke geweldpleging, maar ook aan het oneigenlijk inzetten van strafvorderlijke middelen. Hiervoor is binnen de grenzen van het EVRM ruimte.
[1] De vorige burgemeester vergelijkt Veen met ‘een Sicilliaans maffiadorp’; toen hij in 2004 de nieuwjaarsrellen de kop probeerde in te drukken, volgden bedreigingen en werd zijn eigen auto tot twee keer toe in brand gestoken. Zie: http://www.metronieuws.nl/nieuws/veen-en-nieuwjaarsrellen-horen-bij-elkaar-zoals-nick-bij-simon/SrZmlE!BoanHCG3VioQ/ (laatst geraadpleegd: 24 maart 2014).
[2] Zie: http://www.nrc.nl/nieuws/2013/12/31/agenten-met-vuurwerk-bekogeld-bij-autobrand-veen-65-arrestaties/ (laatst geraadpleegd: 24 maart 2014).
[3] Zie: http://www.destentor.nl/algemeen/binnenland/ongeregeldheden-veen-niet-spontaan-ontstaan-1.4160680 (laatst geraadpleegd: 24 maart 2014).
[4] Zie J.G. Brouwer en A.E. Schilder, Het wetsoorstel bestuurlijke ophouding, Een verkenning van de rechtsstate-lijke grenzen, NJB, nr 34, 1999, p. 1640 – 1648.
[5] Kamerstukken II, 1997/98, 25 419, nr. 6 en Handelingen II 1997/98, nr. 39, p. 3172-3177.
[6] Bijv. Rapport Nationale Ombudsman 17 november 1998, nr. 98/505, M.A.D.W. de Jong, ‘Capital of inspiration’? Over artikel 140 Sr, noodverordeningen en rechterlijke bevelen’, TvP, nr. 9 september 1997, p. 17-23, J.G. Brouwer en A.E. Schilder, ‘Politie misbruikte haar bevoegdheden’ in NRC 18 juni 1997. De president van de Rechtbank Amsterdam oordeelde dat de aanhoudingen onrechtmatig waren en kende de preventief gehechte personen een schadevergoeding toe (President Rb. Amsterdam, 17 juni 1997, rolnr. KG 97/1669G).
[7] Stb. 2000, 175. Artikel 154a Gemw bevat de regeling inzake de reguliere bevoegdheid en artikel 176a Gemw de onmiddellijke bevoegdheid.
[8] Het moet in het geval van de reguliere bevoegdheid gaan om de groepsgewijze niet-naleving van een bij de raad bij verordening vastgesteld en daartoe aangewezen specifiek voorschrift dat strekt tot handhaving van de openbare orde of beperking van gevaar in omstandigheden als bedoeld in artikel 175.
[9] Artikel 176a Gemw spreekt van ‘omstandigheden als bedoeld in artikel 175 Gemw’. Bestuurlijke ophouding zal met name aan de orde zijn als sprake is van de in dat artikel genoemde noodsituaties van ‘oproerige beweging of andere ernstige wanordelijkheden’, dan wel de ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. Het moet – vanwege het ingrijpende karakter van de maatregel voor de vrijheid van de aangehouden personen – gaan om gebeurtenissen waarbij de orde in ernstige mate wordt verstoord, aldus de regering (Kamerstukken II, 1998/99, 26 735, nr. 3, p. 8).
[10] Kamerstukken II, 1998/99, 26 735, nr. 3, p. 9-10.
[11] J.G. Brouwer en A.E. Schilder, ‘Het wetsvoorstel bestuurlijke ophouding. Een verkenning van de rechtsstatelijke grenzen’, NJB 1 oktober 1999, nr. 34, p. 1643.
[12] Zie hierover: R. van Dartel, Proces 2005/5, p. 166-174. Een onvolkomen inzet van het instrument vond plaats door de burgemeester van Almelo in 2006; zie ABRvS 9 augustus 2006, AB 2006/413 m.nt. Brouwer en Schilder en Gst. 2006/160, JB 2006/277.
[13] Zie: http://www.destentor.nl/algemeen/binnenland/kritiek-op-politie-actie-veen-1.4161321 (laatst geraadpleegd: 24 maart 2014).
[14] Zie: http://www.nu.nl/binnenland/3665251/honderd-arrestaties-ongeregeldheden-veen.html (laatst geraadpleegd: 24 maart 2014).
[15] HR 29 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB4108, voorheen: LJN BB4108, AB 2008/147, m.nt. Brouwer en Schilder.
[16] Artikel 2:1 lid 2 van die APV luidt als volgt: ‘Hij die op een openbare plaats aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, of bij een tot toeloop van publiek aanleiding gevende gebeurtenis waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan, dan wel zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing, is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.’
[17] De vraag of men via een bevelsbevoegdheid in een verordening een ‘gemeentelijke’ overtreding kan omvormen tot een misdrijf in de zin van artikel 184 Sr, wordt niet door iedereen bevestigend beantwoord; zie J.G. Brouwer en A.E. Schilder, Wijken voor orde, over nieuwe geboden en verboden. RegelMaat, 2008/03, 88-102.
[18] Zie artikel 61 lid 1 Sv. Blijkens het tweede lid van dit artikel kan – indien de identiteit van de verdachte niet kan worden vastgesteld – voor dit feit de termijn nog met 6 uren verlengd worden.
[19] Zie artikel 58 Sv.
[20] Bij sommigen speelt ook de verdenking van de strafverzwarende omstandigheid uit art. 141 lid 2 sub 1 ook een rol. Daarin wordt met de hogere gevangenisstraf van zes jaren de openlijke geweldpleging bedreigd indien daarbij opzettelijk goederen zijn vernield of indien het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.
[21] Zie artikel 57 jo. 67 Sv.
[22] Stb. 2000, 193.
[23] Kamerstukken II 1998/99, 26 519, nr. 3, p.1, 4.
[24] Kamerstukken II 1999/2000, 26 519, nr. 6, p. 12.
[25] A.G. Mein & A.R. Hartmann, Evaluatierapport wijzigingen artikel 141 Wetboek van Strafrecht en artikel 540 e.v. Wetboek van Strafvordering, Den Haag: 2004, p. 4-5.
[26] Kamerstukken II, 1998/99, 26 519, nr. 3, p. 6 en HR 2 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:132, HR 11 november 2003, LJN AL6209, HR 13 september 2005, NJ 2006/449.
[27] wel in bijv. HR 7 juli 2009, NJ 2009/400 en HR 8 februari 2011, NJ2011/82, maar niet in bijv. HR 13 september 2005, NJ 2006/449; HR 19 april 2011, NJ 2011/359.
[28] HR 8 februari 2011, NJ 2011/82.
[29] Zie de toelichting van de burgemeester op de gebeurtenissen: http://www.aalburg.nl/actueel/nieuws_3719/item/toelichting-burgemeester-fons-naterop-inzake-jaarwisseling-veen_79793.html (laatste geraadpleegd: 17 maart 2014).
[30] HR 20 juni 2006, LJN AV7268
[31] HR 1 november 2011, NJ 2011/519
[32] Zie bv. HR 21 oktober 2003, NbSr 2003/438 en HR 24 februari 2004, NJ 2004/226. Hierover ook: P.A.M. Mevis, Capita Strafrecht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 2006, p. 210.
[33] Zie: http://destentor.nl/algemeen/binnenland/kritiek-op-politie-actie-veen-1.4161321 (laatst geraadpleegd: 24 maart 2014).
[34] ECHR 7 March 2013, Application no. 15598/08, (Ostendorf t. Duitsland), overweging 89.
[35] Shimolos tegen Rusland nr. 30194/09, 21 juni 2011.
[36] Ostendorf t.Duistland overweging 90.
[37] Idem, overweging 97.
[38] Idem, overweging 93.
[39] Idem, overweging 98.
[40] Idem, overweging 97.
[41] Idem overweging 96.
[42] Idem overweging 94.
[43] Idem, overweging 101.
[44] Idem, overweging 99-100.
[45] Hij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaft tot het plegen van geweld tegen personen of goederen wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie jaren of een geldboete van de vierde categorie (Kamerstukken II 2007/08, 31 467, nr. 2; zie ook Kamerstukken II 2007/08, 25 232, nr. 55, p. 1, Kamerstukken I 2009/10, 31 467, nr. E, p. 4 en Kamerstukken I, 2009/10, 31 467, nr. C, p. 9).
[46] Kamerstukken II, 1998/99, 26 735, nr. 3, p. 11-12; Kamerstukken II, 1999/2000, 26 735, nr. 5, p. 28-29.
[47] J.G. Brouwer en A.E. Schilder, ‘Het wetsvoorstel bestuurlijke ophouding. Een verkenning van de rechtsstatelijke grenzen’, NJB 1 oktober 1999, nr. 34, p. 1646-1647. Zie ook: M.A.D.W. De Jong, Orde in beweging, Openbare-ordehandhaving en de persoonlijke vrijheid (diss. Utrecht), Deventer: W.E.J. Tjeenk Willink 2000.